schappelijke gevoelens voor elkaar hadden. Misschien weten ze ’t te verbergen. Ik zal vanmiddag eens scherp opletten. Karel heeft laatst beweerd, dat ik een goeie politiehond ben. Vleiend, vindt u niet ?”
„Ja, bijzonder. Hij had zeker ondervinding van je snuffel- en speurzin.”
„Ik vertel het u wel eens, nu ga ik eerst de post tegemoet, misschien....”
„Misschien ” plaagde mevrouw. „Héél
zeker !! Ga maar gauw.”
Als een pijl uit den boog vloog Tine het huis uit, den postbode tegemoet.
Met een teederen blik in de oogen, keek de oude vrouw haar na.
„Lief kind,” zei ze zacht in zichzelven. „Wat zal ze mijn jongen gelukkig maken.”
Ze zette zich weer tot schrijven, maar toen ze de pen wilde opnemen, beving haar plotseling een vreemd gevoel, ’t Was één oogenblik of alles donker om haar heen werd. Ze streek zich met de hand over de oogen.
„Dat is nu al de tweede maal vanmorgen,” zei ze zacht. „Wat is dat vreemd. Ik heb me toch niet te veel vermoeid, ’t Zal wel over gaan. Ik zal er vooral niets van aan Tine zeggen, anders gaat ze vanmiddag niet naar Dé.” Mevrouw hield zich kranig, schoon ze zich zeer onwel voelde en Tine ging dien middag welgemoed naar Dé.
131