maal geen blauwkousen. Dat vind ik gewoon vreeselijk als een vrouw niet echt vrouwelijk meer is. U ook niet ?”
„Ja, dat ben ik wel met je eens, kind. Ik vind, dat je best heel geleerd kunt zijn en toch een echte vrouw.”
„U heeft schitterend bewezen hoe goed het kan,” zei Tine, haar liefdevol aankijkend.
„Maar Tineke, ik voel me heelemaal geen geleerde vrouw. Ik heb aanleg tot schrijven, dat kreeg ik van moeder natuur mee, ik heb er geen moeite voor gedaan.”
„O, maar u heeft er toch hard genoeg voor moeten werken.”
„Dat moet ieder, die iets bereiken wil. Tineke, vertel me eens, wat doet Rob ?”
„Rob studeert voor ingénieur, net als zijn boezemvriend Loe. Is ’t niet eenig, dat het klaverblad van vieren, zooals wij ze altijd noemden, vanaf hun prilste jeugd steeds bij elkaar is gebleven ? Rob en Loe wonen samen op kamers in Delft. En Jo en Dien, die spoorstudenten zijn, reizen steeds samen heen en weer en werken altijd bij elkaar.
„’t Is alleraardigst,” vond mevrouw van Beek. „Dat klaverblaadje van vieren kon wel eens altijd bij elkaar blijven. Wat denk jij ervan ?” „O, lieve koppelaarster,” lachte Tine. „Maar, dat geloof ik toch niet. Ik heb tenminste nooit gemerkt, dat ze meer dan vriend
130