TIENDE HOOFDSTUK.
„Tine, Dé is aan de telefoon,” riep mevrouw van Beek naar Tine, die in den tuin bezig was de rozen te verzorgen.
„Ik kom,” riep ze terug.
Tine logeerde sinds eenige dagen bij mevrouw van Beek en zou 3 a 4 weken bij haar blijven.
„Hallo Dé,” galmde Tine terwijl ze den hoorn aan haar oor nam. „Wat eenig, zeg !.... Hoe laat komen ze ?....
Ik zal ’t haar vragen, dan schel ik je daar nog even op. Dag ! tot straks dan.
Moedertje,” riep ze Mevrouw van Beek, die aan haar schrijftafel zal te werken.
„Dé vraagt, of we vanmiddag bij haar komen theedrinken, mijnheer en mevrouw Tervaart, U weet wel, mevrouw is Wim’s zuster, zijn onverwachts gekomen en Jo, Rob, Dien en Loe komen straks op de fiets. Toe, gaat u mee ?”
„Vin-je ’t héél erg, als ik rustig blijf werken, ik heb mijn uitgever beloofd, dat het boek over drie weken in zijn bezit zal zijn en daar wil ik me graag aan houden.”
128