„Een verstandige vrouw,” bromde Professor in z’n al grijzenden, langen baard.
„Vrouwen zijn altijd verstandig, Professor,” zei Tine met een deftig airtje.
„Goed gezegd,” lachte mevrouw Greve.
„Maar niet heelemaal waar, ” plaagde Professor.
Het was een allergenoegelijkst theeuurtje en Tine wist op handige manier het gesprek zoo te leiden, dat Karel, die een goed causeur was, tot zijn recht kwam.
En toen ze opstond om afscheid te nemen en Mia verzocht in de Kerstvacantie toch vaak bij haar te komen, zei Professor Greve, dat hij Mia alleen daartoe zijn toestemming gaf, als Tine hem vast en zeker beloofde nog eens gauw terug te komen en zoodra haar verloofde in ’t land was, hen met hem te komen bezoeken.
„Dat doe ik vast en zeker,” zei Tine.
„Ik vind ’t oergenoegelijk bij U en zal boodschappen verzinnen om nog eens gauw te kunnen komen. Maar — ik stel ook een voorwaarde.”
„Laat hooren.”
„Ik kom niet, als U me allemaal zoo deftig Juffrouw Durieu blijft noemen. Ik heet Tine.”
„Nu dan, dag Tine,” zei mevrouw, terwijl ze haar een hartelijken kus gaf.
En „dag Tine” zei ook de Professor, terwijl hij haar stevig de hand drukte.
126