Tine keek haar bezorgd aan. ’t Was zoo’n héél lief, oud gezicht en Tine voelde zich er direct toe aangetrokken. Uit haar taschje haalde ze een flacon eau de cologne en terwijl ze een flinke scheut op een schoone zakdoek deed, wreef ze daarmee zacht langs de slapen van de oude dame en liet haar eens flink opsnuiven.
Met een zucht van verademing sloeg de dame haar oogen op en terwijl ze Tines lieve figuurtje geheel in zich opnam zei ze vriendelijk :
„Wat is U lief.”
„Voelt U zich nu wat beter ?” vroeg Tine, terwijl ze zich naast de dame neerzette.
„Ja, dank zij Uw goede zorgen héél wat beter,” zei de dame, terwijl ze Tine hartelijk de hand drukte.
„Weet U,” ging ze voort, „ik ben het reizen heelemaal niet gewoon en ik beweeg me zeer moeilijk; als ik nu een enkelen keer uitga, pakt ’t me erg aan.”
„Dan is ’t misschien heel noodig, dat U er eens wat meer uitgaat,” zei Tine op opge-wekten toon.
„Misschien als ik zoo’n lief dochtertje had als u is, zou ik dat wel doen, maar ik heb één zoon en die is steeds reizende en trekkende. Mijn man is zeven jaar geleden gestorven en mijn familie komt veel bij mij, waarom zou ik er dus uitgaan ?
15