„Raad ’t dan.”
„Zeg, een lekker werkje. Hoe moet ik nu uit het aantal vlammen, dat jij er op nahoudt de juiste raden.”
„’t Is nu echt, hoor !”
„Ja, dat heb je al honderdmaal beweerd, don Juan!”
„Tine, plaag me niet! Raad liever.”
„Ada Schuyl tot Meeresteyn ?”
„Hè, wat flauw, omdat ik nou op de fancy-fair drie kopjes thee gedronken heb.”
„Je bent anders geen liefhebber van thee.” „Leo heeft drie dagen niet anders gedronken.” „Nou, maar die is dan ook weg van de burgemeesters dochter.”
„Toe, zeur niet, ’t is Ada Schuyl niet.”
„O, wacht effies, daar gaat me een licht op ! Het aardige bioloog je, waar je bij de van Beugels zoo mee hebt zitten boomen ? ’t Was wel een eerstejaars! ! ! maar, dat scheen je niet te hinderen, ’t was tenminste direct dik aan !”
„Tine, mijn compliment! Je hebt heusch aanleg voor politiehond!”
„Is ze ’t ? Wat eenig! Ik vond ze een bar leuk type. Ze is een nichtje van Miep Beugels, is ’t niet ?”
„Ja, een nichtje en vriendin. Is ’t niet toevallig, dat ik bij die Beugels, die hier nog maar zoo kort wonen, mijn liefste moest vinden ?”
117