„Oh, la, la! dat is lang niet mis! Een reis-amouretje? Wat een snoes! Zeg op, wie is het? Geen Hollandsche, hè? Toe vertellen jullie nou es.”
Twee kleine voetjes stampten van ongeduld op den grond. „Wat zijn jullie drakerig vandaag! Wie is ft nou?”
„Zul je er heusch niet over kletsen?”
&
Wat moffel jij daar zoo arglistiglijk weg? Zienl gebood ze.
In Bob's oogen fonkelden ondeugende lichtjes.
„Op m'n woord niet. Zelfs niet aan Ab!”
,/t Is een Fransch baronesje. We maakten kennis met haar in Lausanne. Lief kind, hè?”
,/n Dot! hoe heet ze?”
„Als je er maar niet over kletst,” steunde Dick bedenkelijk, om Bob tijd te gunnen.
„Heusch, heusch niet! Toe, vertel nou.”
„Clémence de Vigne.” Bob zei het met wijding.
103