„En jij zeker nog niet wakker, anders begrijp ik *t niet. Hier, daar is de zesde!”
„Met een dame. Een jonge vrouw. Ook niet mis, hè?”
„Die is dan voor jou,”
„Vlieg op!”
„Nou, ik ga ze ophangen, dan kan de pracht drogen.”
„Jij met je stomme kop! Wat doen we nou met dat toestel ? We kunnen *t toch niet houden.”
„Ik breng 't straks even terug naar het bureau van gevonden voorwerpen.”
„En de film dan?”
„Houden we. 't Zal luk-raak zijn, of er ooit iemand komt opdagen voor 't toestel.”
„Wie hebben er in onze coupé gezeten ? Weet jij 't nog ?” „Laat es kijken, 'n Paar heeren, ik geloof niet, dat er één bij was, die op de kiekjes staat. Maar wacht es, in Brussel is er nog een in gekomen. Hoe zag die snijboon eruit. Weet jij 't nog V* „Welneen, ik herinner me niet eens meer, dat er in Brussel iemand instapte.”
„Als ze droog zijn, druk je af, hoor! Wat fn engel van 'n kind! Gek, dat je nou absoluut niet weet wie ze is.”
*s Middags maakte Dick alweer z'n entree bij Bob.
„Heb je afgedrukt?”
„Heavens! wat ben jij 'n klier met je gezanik over die kiek jes!” „Geef op, zal ik afdrukken.”
„Heb ik al lang gedaan.”
„Laat zien!”
Dick kreunde bij het aanschouwen van de kiekjes.
,/t Is een gedecideerde beauté! En wat een figuurtje! Met zoo'n kindje arm in arm! Zeg, Bob!”
„Vlieg op en verveel me niet langer!”
„Je bent nogal gezellig teruggekomen jij! ’n Boffie, dat je op reis niet zoo melig was!”
101