„Waar heb je ’t toch over?” Bob wreef z'n oogen uit,
„De film! Kom je mand uit en zie!”
Hoep! twee gespierde, bruine beenen gooiden het dek omhoog en klaar wakker stond Bob voor z'n bed.
da*s
da's . . . dafs jè, watte ?
„Geef op, regelaar! Kon je weer niet wachten tot ik kwam!”
„Hou je waffel en aanschouw !”
Naast elkaar stonden ze voor het raam. Dick gaf de nega-tiefjes.
„Nou?”
„Da's voor den bakker!” „En die? in bad-costuum!” „Da's ... da's ...”
„Da's jè, watte?”
„En die ?”
„Stik in 't kwadraat! fn alte Schachtel!”
„O, neem me niet kwalijk! da's de verkeerde! *t Is Opoe! Neen, die moet je zien!”
„Mèt een man, zeg!”
„Nou ja, met een man. Maar een aardig kindje, hè?”
„Zou ze getrouwd zijn?” „Bê-je mal! 't is nog een echt kindje. Mot je die zien!”
,/n Beetje film-ster, hè?”
„Je tante is een film-ster! Chique, vlot!”
„Je bent nogal in vuur, zeg!”
100