stellende stilte. De motoren, die zwegen. Maar nu hinderde dat niet meer. Mecaniciens kwamen op ons toegeloopen en opgelucht daalde ik het blauwe trapje af. We waren in Brussel Een geuniformde meneer vertelde ons, dat er pas een vliegtuig was binnengekomen, waarvan de meeste reizigers luchtziek waren geweest, ,/t Weer is ook slecht,” zei hij nog ten overvloede. Ik dacht: „Ja, dat wist ik vanmorgen vroeg al”.
Mijn man plaagde me: „En, wil je met de trein verder?”
„Geen sprake van,” zei ik fier. „Ik stel er me verbazend veel van voor op Le Bourget, waar ook Lindbergh gedaald is, neer te strijken.”
„Ik vind, dat je toch meer praats op de grond hebt, dan in de lucht.”
„Gelukkig maar,” zei ik, „anders zou het tamelijk saai voor je zijn.”
We gingen even in het restaurant op het vliegveld zitten en dronken eau Vitel. Door de ramen zagen we hoe onze Farman nog van alle kanten werd nagekeken en onderzocht. Dat gaf je werkelijk het pleizierige idee, dat ze je toch maar niet klakkeloos aan de elementen overleverden. Toen werden er over het veld koffers gedragen, die werden ingeladen. Sierlijk en bevallig daalde naast onze Farman een ander vliegtuig neer en ik zag onze piloot kalm over het veld loopen, terwijl hij zichtbaar genoot van een groot stuk meloen. De gelukkige!
Spoediger dan ik dacht bestegen we voor de tweede keer de vliegmachine, wat ik al vrij gewoon begon te vinden. Na ons klommen nog twee Amerikaansche dames en twee Duitsche heeren naar binnen, zoodat we het vroolijke zestal vol hadden. Het stijgen ging zoo ongemerkt en plezierig, dat ik me werkelijk verbeelden ging al „airproof” te zijn. En daar het landschap na Brussel vrij eentonig was, soesde ik kalm in. Met een schok kwam ik tot de werkelijkheid terug, doordat ik me verbeeldde, dat de motoren niet meer raasden. Nee, maar dan ... dan was
92