de thee boven brengen. De tijd, dat de jongens uit school Zouden komen. De oudste met een opgewonden betoog over voetbalprestaties en straathockey-wedstrijden. De jongste met een lang uitgesponnen verhaal over bedreven kwajongensstreken. Hoe Eddy het kaartje met „bel defect, kloppen s.v.p.” van deurpost 89 op deurpost 91 had geprikt. En hoe Paul bij de vischhandel op de Koninginneweg met een gevonden peukje krijt voor alle prijzen op het zwarte bord nog een extra een had geplant, zoodat garnalen nu genoteerd stonden voor ƒ 11.25 het pond en schelvisch voor ƒ 10.80. Was ik er wel ooit van doordrongen geweest, wat een gezellig, genoegelijk uur van de dag dat was ? Ik kreeg beslist medelijden met de jongens. Nu zou alleen Gretchen er zijn om verhalen aan te hooren en baldadigheden te remmen. Vader en moeder zwalkten immers hoog in de lucht boven Noord-Brabant. En ik zou aan mijn rechterhand Zeeland gezien hebben met zijn eilanden en zijn Ooster- en Wester Schelde, zools mijn man me later vertelde, als ik maar genoeg belangstelling getoond had, en niet gedacht had aan de jongens en de gezellige thee en de behaaglijkheid van mijn eigen kamer. Ook Antwerpen en Mechelen kon ik niet de aandacht schenken, die ze verdienden, ik zag aldoor maar de vleugels van het vliegtuig wiebelen en af en toe het donker neerstrijken over onze cabine. Maar de motoren raasden en als een wispelturige vogel zakte onze machine telkens weer, om even dikwijls weer opnieuw te stijgen, de strijd aanbindend met de haar belagende elementen.
Toen — wazig — maar van een verheugenis, zooals voor dorstigen de oase in de woestijn pleegt te zijn, doemde rechts van ons Brussel in nevelen op, en schuins-links voor ons konden we het vliegveld zien liggen met eenige vliegmachines gestoffeerd. We cirkelden er om heen, en dan langzaam, langzaam, steeds wat toegevend, daalden we, botsten twee-, driemaal, huppelden dan voort over de grond. Een geronk, een getril, en een ont
91