reclames van Persil en Heinekens bieren volvoert. En nooit heb ik beter gevoeld, hoe veilig het luchtverkeer moet zijn, als toen ik daar in de hangar die sprinkhaan van een vliegmachine Zag staan, veel kleiner, dan ik me had voorgesteld, en die ik zoo vaak, hoog tegen de blauwe hemel, haar halsbrekende looping-the-loops had zien maken.
Het weer was vrij slecht. Het woei hard en het regende af en toe. En toch kwamen en gingen geregeld de machines voor Duitschland, Zweden, Zwitserland, Frankrijk en Engeland. Ook „onze” Farman was erbij. Ik blikte alvast in de cabine, die er met zijn grijze fauteuiltjes genoegelijk uitzag, en mijn oudste jongen, die met me mee exploreerde zei: „Daar zult u nu morgen inzitten. Ik wou, dat ik met u meemocht.” Maar mijn jongste spruit sprak: „Ik zit liever op mijn Vliegende Hollander.”
Het trof me, hoe de deftige Fokkers met hun geelbruin-gelakte vleugels en-hun sierlijk blauwe cabines wel heel gunstig afstaken tegen de Duitsche Junkers van de Lufthansa, met hun gegalvaniseerd ijzeren karkas, smoezelig, alsof ze eenige dagen in de rook hadden gestaan. En terwijl ik dit stond te bespiegelen, cirkelden boven onze hoofden de slanke militaire vliegtuigen, en stapten langs me twee oude Engelsche dames, grijze haarknoetjes onder strakke vilten hoeden uit, met cordate stappen op een Fokker toe, die klaar stond voor de reis naar Londen.
„Zie je dat?” zei mijn man, en hij wees naar de twee fiere dochteren Albions.
„Ja,” zei ik, en redde onze jongste telg, die zich naïef onder een vleugel van een Fokker verstopt had.
De regen joeg ons weer naar binnen in de groote lichte Hall van het K.L.M. gebouw. De vertegenwoordiger van de Farman bracht ons nog naar een kamertje, waar elke twee uur op tabellen vermeldt wordt, hoe de windsterkte het uitzicht en de algemeene
83