voor het idee, drie en een half uur in de lucht te moeten zweven, alvorens ik in Le Bourget bij Parijs weer vaste grond onder de voeten zou voelen.
„Misschien kun je eerst nog eens in Schiphol een tochtje boven de stad maken,” stelde mijn man voor.
Maar dat weerde ik onmiddellijk af. „Nee, asjeblieft niet. Want als dat me niet bevalt, ga ik zeker niet naar Parijs. Ik wil maar liever heelemaal niet weten hoe het aanvoelt.”
„Als je 'maar bedenkt, dat je onderweg niet kunt uitstappen,” zei een welmeenend vriend, die bij de uitnoodiging aanwezig was.
„Dat kan ze wel,” zei een even welmeenende vriendin. „Je landt toch zeker in Rotterdam en Brussel. Als je ’t lam vindt, kun je nog altijd per trein verder.”
„Nee, die schande mag je mij niet aandoen,” zei mijn man.
„Als ik er eenmaal in geklommen ben, blijf ik er in, al vind ik het nog zoo ellendig,” beloofde ik met klem.
„Als ze dat zegt, dan doet ze het ook,” zei mijn man trouwhartig.
Maar de welmeenende vriend trok zijn wenkbrauwen op en zei sarcastisch: „Nu, we zullen zien!!”
De Groote Dag naderde. Naderde wel wat al te vlug, volgens mijn bij tijden beklemd gemoed. De dag voor de Bewuste togen we met de jongens naar Schiphol om de Farmanmachine te bewonderen, en het vliegveld eens in alle onderdeden te bekijken. Dank zij de vertegenwoordiger van de Farman-dienst, die op Schiphol zetelt, konden we een kijkje nemen in de enorme vliegloods, waar tal van machines „op stal” stonden. Naast een reusachtige drie-motorige Fokker, met welk type men hoopt in October de vastgestelde postvluchten naar Indië te ondernemen — als jullie dit leest, zullen deze eerste vluchten misschien reeds tot een geregelde dienst zijn uitgegroeid — stond het baby-vliegtuigje, dat als een wonderlijke acrobaat de lucht
82