„Daar het 'er 'et mes nog/' gilde Gredske.
„Hè-è-lp,” klonk een stem uit de kelder.
„Och heden, hij leeft nog/' zei Gredske.
„Kom Gredske,” zei meester „laat mij nu even alleen met Onne praten. Dan begrijpen we elkaar beter, hè jongen ? Geef mij dat mes maar alvast.” Even beknauwde Onne zijn onderlip, toen stak hij zijn hand uit, gaf het mes over.
„Gaat meester met in 'e skuur?” vroeg hij. En daar, dicht bij de geit, werd weer heel veel gesproken tusschen meester en Onne. En het slot was, dat Onne zei, dat hij in dienst wou, naar Kampen, net as Jouke van Mast, en dat hij zijn best zou doen.
Maar toen meester al weer weggewaad was door de bergen van sneeuw, kwam Onne hem nog eens hijgend achterna hollen.
„Meester, meester, wil meester dan mien geit hè, as ik vut bin ?”
„Zeker jongen,” zei meester.
En zoo gebeurde het, dat, toen Onne werkelijk naar Kampen ging, op het kale grasveld in meesteres tuin een geit rondhuppelde aan een lang stuk touw. Die geit bleef een doorn in meesterke's oog.
Hij maakte het goed in Kampen, de schrik van het dorp. En toen Jouke van Mast nog maar korporaal was, was Onne al sergeant. Maar hij kwam pas in het dorp terug als officier. Met een lange sabel, die rinkelde, en een grijze getailleerde jas, waarop twee nieuwe sterren schitterden en, zoowaar met een Amerikaansch geknipt klein snorretje. Toen hij voor het eerst met meester, waar hij logeerde, door het dorp wandelde, liep iedereen uit. Onne van Gredske, soa'n hooge oome! Er waren er al, die verklaarden, dat hij „generaal” was. Maar de notaris-dochter, die nog ongetrouwd was, zei tegen haar moeder:
5 65