I
Ik was ten einde raad en op een avond, dat ze allebei met verhitte kopjes in bed lagen, moe van het woelen, toog ik naar beneden en temidden van een blauwen tabakswalm, dien je wel snijden kon, schilderde ik den jongens af hoe naar ’t was, dat de kinderen niet in slaap konden komen.
Een sergeant, zelf vader van eenige kinderen, zei direct: „Dat mag niet, mevrouw, daar moet wat aan gedaan.”
Ik stelde ze voor, niet eerder dan acht uur met zingen en spelen te beginnen, dan sliep het stel en eenmaal slapend kon je een kanon voor hun bedjes afschieten zonder dat ze er wakker van werden.
„Zal gebeuren, mevrouw!” verzekerden ze me.
Den volgenden dag hing er al een kaart in de zaal met het bevel: vóór acht uur 's avonds mag er piano gespeeld — noch gezongen worden.
't Gebeurde wel eens, dat één het vergat en dan hoorde je direct een koor van:
„Kop dicht, de kinderen slapen nog niet.”
In al die maanden, dat ze er waren, is het gebod geen enkele maal overtreden.
Toen ons dienstmeisje ziek werd en ik voor alles alleen stond, kwamen zich onmiddellijk vier, of vijf jongens aanbieden om me te helpen. Ze droegen antraciet voor me naar boven, leegden den vuilnisbak, brachten de etenswaren naar boven en ik had een waarlijk uitgezocht personeel.
Het zou me te ver voeren je nog meer te vertellen uit dien eigenaardigen tijd, die nu zoo ver af lijkt en die zoo fel bewogen was.
Maar wel wil ik je nog vertellen van een feestavond in het dorp, waarbij ik zelf betrokken was.
Zooals in bijna ieder dorp, was ook daar een liefhebberij-comedie. Rederijkerskamer is tè mooi! Ik werd aangezocht
46