Ach, jullie had hun vreugde moeten zien. Ze vergaten heele-maal, dat ze niet op- of om mochten kijken.
„Heere nog an toe! doar is mevrouw de Boelewante!” klonk het me blij tegemoet.
Maar „de luit” die naast den troep marcheerde, riep hen tot de orde en ik beduidde hen, dat ik bij ze kwam, na den dienst.
O, ik zie mezelf daar nog zitten in de cantine, met alle Wijker mannen om me heen. En ik moest maar vertellen van moeder de vrouw en van de kienderen en van al het nieuws uit de Waik. Wat was het allemaal warm en fijn.
Toen zei er een: „Wa jammer toch, de Boer leit ziek boven.”
Nou, je snapt, ik toog naar boven, langs vele smalle trapjes waar hij op een zolder in het stroo lag.
De Boer en ik zijn vrienden for ever gebleven.
Die mobilisatie-tijd, ook hieraan denk ik wel eens met genoegen terug, want naast veel zorg en angst, bracht die ook veel, dat we in ons zorgeloos bestaantje van vroeger niet kenden.
We leerden althans roeien met de riemen, die we hadden.
Ik denk hierbij aan de kannetjes melk en de krentebrooden, zelf gebakken, die bij me binnen gesmokkeld werden door brave Wijkers.
Maar dan gaan m’n gedachten ook naar de inkwartiering die we kregen, dit evenement in het stille dorp.
Je moet weten, dat we toen woonden over het groote Bad-Hotel en onder ons het aardige witte café-restaurant was, „Café Rijckaarts” geheeten.
Nu wilde het toeval, dat de cantine in het café kwam.
Ik behoef je niet te zeggen hoe 'n herrie dit gaf.
's Avonds waren de militairen aan het piano spelen en ze brulden er bij, dat het een lieve lust was.
De kinderen, die een ongekende rust gewend waren, sliepen om elf uur nog niet en woelden maar heen en weer in hun bedjes.
45