twee — ja, liefst twee — schoenen staan van mijn jongste telg, met een verlanglijst er boven op. Naast die twee fiksche rijgschoenen staat een beetje dwaas de lage, bruine schoen van mijn oudste zoon. Die zal ook denken: „Waarom zou ik voorbij moeten gaan?” Ik heb net even het verlanglijstje ingekeken en gegniffeld. Daar staan broederlijk onder mekaar: een trommel, een trompet, een hijskraan, een timmerdoos, een fiets, een heuse auto met lampen. De verlangens gaan crescendo, zooals je ziet. Mijn jongste spruit gelooft* nog aan Sinterklaas. Tenminste, hij gelooft, dat er elk jaar uit Spanje een algoede weldoener komt, die over de daken rijdt, alle zonden der kinderen kent, en de braven met cadeaux beloont. Maar die Sinterklaas zie je nooit! Want, sedert hij eens in een lunchroom een Heilige heeft meegemaakt, wiens baard op een gegeven moment afzakte, heeft hij de lunchroom-sinterklazen finaal door!
Als ik aan zijn allereerste kennismaking met de Goede Sint denk, schud ik nog van plezier. Hij was twee jaar, en een dikke jongen in een groen jasje met een zwart hoedje op. Een vriendin had de twee jongens en mij meegevraagd naar een lunchroom, waar Sint in hoogst eigen persoon de kinderen zou toespreken, en zwarte Piet, aan zijn zij, cadeautjes zou uitreiken uit een enorme mand. Toen we de bewuste gelegenheid binnenkwamen, woeien ons reeds Sinterklaasliedjes tegemoet. Mijn oudste werd al wat bleek om zijn neus. Zijn daden waren het afgeloopen jaar niet onberispelijk geweest. Mijn jongste blies zijn dikke wangen op en zei niets. Alle kinderen — je kan het voelen — popelden van verwachting. Toen kwam het groote moment J^St. Nicolaas, die achter uit de zaal, onder de tonen der piano: „Zie de maan schijnt door de boomen,” kwam aangeschreden. Even 'n doodsche stilte. Dan gejoel en gejuich van vele, vele kinderen. Maar boven dat alles uit éen lange, doordringende kreet van afgrijzen van mijn jongste zoon. Hij brulde boven alles uit. En hoe nader Sint Nicolaas schreed, hoe harder hij gilde. Gelukkig staakte
28