aankomen. Gelijk had ze. Maar zij wist immers niets van het bestaan van Joop ter Heul af!
Ik herinner me ook nog als gister de avond, dat ik het laatste hoofdstuk geschreven heb. Een prachtige zomeravond in de serre. Uit de keuken drongen de stemmen door van Aatje en onze militaire oppasser, en een broer van Aatje, die zich natuurlijk, gezien Aatjes karakter, aan onrechtmatige festijnen te buiten gingen. Maar ik trok me nergens een klap van aan, en toen mijn man 's avonds uit het Kamp van Laren thuis kwam, en de fiets in het schuurtje reed, had ik net geschreven: „En ik eindig met een driewerf hoera voor de drijvende Jopopinoloukicoclub.
Je gelukkige Joop.
Die avond hebben we samen feestelijk gefuifd.
Niet heb ik toen kunnen vermoeden, dat de H.B.S.-tijd de onschuldige voorlooper zou worden van nog drie boeken. Maar gedreven door de vele brieven, die ik kreeg, waagde ik me aan Joop ter Heuls Problemen. Toen gingen er stemmen op, die Joop getrouwd wenschten te zien en ik schreef Joop van Dil— ter Heul, en zwoer dat dit het laatste zou zijn. Maar nieuwe kreten werden geslaakt om Joop als Moeder. En nogmaals liet ik me vermurwen, maar — ik zou haast zeggen — met de bedreiging tot slot, dat dit het aller-allerlaatste was! Ik grinnik nu als ik brieven krijg met het optimiste verzoek om asjeblieft, Joop als Grootmoeder. Ja, dan lach ik, en stop de brieven in de la der schande! Maar dit wil ik jullie wel hierbij zeggen: „Dat nooit!” Of — ik moet in de verre toekomst zélf Grootmoeder zijn! En dan misschien nog niet!
Wat valt er nu nog te vertellen? Ik geloof, dat jullie al door hebben, hoe Joop ter Heul me, van al mijn boekenkinderen het dierbaarst is. Mèt Babs uit Kwikzilver.
Terwijl ik zoo zit te schrijven — 't is avond en de haard brandt — 't loopt tegen St. Nicolaas — zie ik naast de haard,
27