Sint zijn plechtige wandeling, groette met zijn staf en sprak het eerste het beste kind, dat zijn oogen trof, aan. Mijn zoon — Leo heet hij — bedaarde. En zoo lang de Heilige maar uit zijn buurt bleef was het goed. Doch zoodra deze weer zijn schreden in onze richting wendde, loeide Leo opnieuw los. Tot de goede Sint post vatte bij een dame, die ook aan ons tafeltje zat, en die, verrukt, de deugden van haar knappe dochtertje roemde. Leo werd, na éen kreet als van een misthoorn, stil. Ik dacht getroost: „Hij schijnt aan de situatie gewend te zijn,” en boog me naar mijn oudste over, die ook niet heelemaal op zijn gemak scheen. En toen ik me weer naar Leo omdraaide, zag ik, dat hij het bord met poffertjes van de dame, die naast ons zat, naar zich toe had gehaald, en net bezig was het laatste poffertje te verslinden. Nadat hij dat ook soldaat had gemaakt, begon hij meteen weer te krijschen, en we waren genoodzaakt een smadelijke terugtocht te aanvaarden. Het jaar daarop hebben we Sinterklaas bij ons aan huis gehad. Deze Sint was te voren prachtig ingelicht. We hadden hem een lijst gezonden van de aanwezige kinderen, met hun deugden en hun kleine hebbelijkheden. Een jeugdige vrind zou zwarte Piet verbeelden. De kinderen waren, toen Sint binnenkwam, van een ontroerende verlegenheid. Een klein meisje had aandoénlijk zenuwachtige gebaartjes, en Sints zachte, beschaafde stem verstoorde de illusie gelukkig niet. Ze moesten om de beurt voor hem zingen. Zacht en valsch en bibberig klonken de stemmetjes. Alleen toen zwarte Piet de cadeautjes had uitgereikt, en Sint Nicolaas na een alleraardigste toespraak vertrok, toen huppelde het heele stel achter hem aan tot aan de voordeur. En forsch en enthousiast klonken de eerst zoo bibberige stemmetjes: „Vaarwel, vaarwel Sint ‘Nicolaas, Sint-Nicolaas, vaarwel!!”
En hiermee eindig ik! Mijn la der schande maak ik leeg.
29