Mijn avonden waren me te kostbaar om te „verdoen” in „gepruts”, zooals ik mijn voortbrengselen vrij schamper noemde. Maar Leo van Dil zei: „Je moet er mee doorgaan, Je komt elke keer een stukje verder, dat zul je zien.” En ik ging er mee door, op kantoor, tusschen twee Duitsche brieven in, of op het archief, als ik wat moest nakijken. Doch dat wist Leo van Dil niet, die in Ede gedurende de mobilisatie het vaderland diende.
Maar eens, het was zoo’n stille, wat grijze zomermiddag, toen ik naar huis fietste, dacht ik: „Vanavond heb ik warempel zin om wat te schrijven.'* En ik heb toen niet kunnen vermoeden, dat die simpele gedachte de oorsprong zou zijn van al mijn volgende werk. Diezelfde avond nog schreef ik het verhaal, dat de theatrale titel droeg: „Toen hij weg was...” En toen ik het klaar had was ik heelemaal niet verrukt over mijn eersteling, eerder een beetje beschaamd, en met hetzelfde verlegen, wat schaamachtige gevoel liet ik het Leo van Dil lezen. Zijn oordeel was nogal bemoedigend, en op hoop van zegen stuurde ik het schetsje naar Panorama, die het — o wonder — voor plaatsing geschikt achtte. Daarna volgden meer korte verhalen, maar ik was al getrouwd, toen ik mijn eerste boek schreef: „Game and Set,” later onder de titel „Vriendinnen” herdrukt.
Natuurlijk kwamen er ook tijden, dat ik weer instortte. En toen „Game and Set” bijna onopgemerkt haar entrée in de literaire wereld maakte, zei ik: „Nu zal ik nooit meer een boek schrijven.” Maar mijn man glimlachte vaderlijk en zei: „Ook dat zal zoo'n vaart niet loopen.”
En ziet, op een schoone lentedag kwam een meneer bij ons — we woonden toen in Hilversum — die vroeg of ik met een vervolgverhaal wilde meewerken aan een op te richten tijdschrift voor jongens en meisjes. Ik ging grif op dit verzoek in, zoo grif, dat Vader, die bij ons logeerde, en die, in de serre zittend, iets van ons gesprek gevolgd had, later zei: „Maar kind, je belooft nu wel om elke week een bijdrage te leveren, maar zou je daartoe
24