zijn gekomen, als Vader en Juffrouw Wijers zich niet vereenigd, en me op een zeer verstandige manier van mijn bevliegingen genezen hadden. Er werd geconstateerd: „Ik schreef zulke aardige brieven, en ik maakte toch ook werkelijk lieve versjes, zou ik dat niet kunnen ontwikkelen ?” Och, dat was ook niet zoo kwaad, dacht ik alweer omgezwaaid. Ik zag me reeds in de toekomst met een fabelachtig salaris verbonden aan de staf van een groot dagblad in een groote stad. En zooals Ik tooneel en concerten zou „verslaan”, neen, zoo was er geen tweede in het land. Wat vliegt je fantasie gauw met je op hol! Ik kwam bij een broer van Juffrouw Wijers, die redacteur van een bloeiend plaatselijk blad was, op kantoor. En, hoewel ik het daar heerlijk heb gehad, van een simpel verslagje zelfs bracht ik geen klap terecht. Weg journalistieke toekomst! Maar éen goed ding ontdekte ik: „Ik vond het op een kantoor nog zoo kwaad niet.” Dus werd besloten, nadat ik dit eenige malen zeer ernstig verzekerd had, om me typen en steno te laten leeren, en dit, te samen met de vergaarde Engelsche kennis — wie weet, of ik nog niet op mijn pootjes terecht kwam. De typeschool heeft later de Kingfordschool geïnspireerd. En mijn kantoortijd vind jullie beschreven in „Het Hoogfatsoen van Herr Feuer”, waarbij ik me, omdat het zoo bar-actueel was, eerst achter het peudo-niem Betty Bierema heb verstopt.
En toen... toen kwam Leo van Dil in mijn leven. En met Da Costa kon ik zingen:
„Kan het zijn dat de lier die sinds lang niet meer ruischte
„Die sinds lang tot geen harten en dichtmuziek sprak
„Nu opeens van verrukking en hemellust bruiste..
Want opeens borrelde ik over van versjes en gedichten, zelfs van schoone liederen, die ik tot overmaat van ramp nog toonzette ook. Schandelijk genoeg wrochtte ik dat alles op het kantoor.
23