aan mij bewaarheid. Natuurlijk klungelde ik al weer vrij spoedig een versje in mekaar, zooals jullie vermoedelijk ook allemaal wel eens gedaan hebben, waarin tak vloeiend rijmt op gebak en koud op stout. Vooral met Sint Nicolaas wordt je rijmlust naar waarde geschat, en een liefdevolle grootmoeder zegt hoofdschuddend: „Hoe verzint het kind het allemaal ?” Struikelend door de H.B.S, met de rapport-drama's van een Joop ter Heul, belandde ik aan mijn eerste schrijfsucces: een wonderschoon, dramatisch verhaal, dat onder een wonderschoon pseudoniem opgenomen werd door een plaatselijk blad. Ik zag mijn financiën stijgen tot een ongekende hoogte, droomde van torens nougat-blokken en bergen caramels, waarin ik deze „hausse” zou om-zetten. Eilacie, mijn eerste product is tot de huidige dag ongehonoreerd gebleven. Misschien dat de redacteur, als hij deze aanval leest, berouw krijgt, en me alsnog het honorarium met rente op rente toezendt, wat een slordig kapitaaltje zou kunnen zijn. Dan fuif ik jullie allemaal!
Mijn oplaaiend schrijfenthousiasme ging weer eenige jaren in de doofpot onder de druk van teleurstelling en miskenning. Wat voel je je gauw miskend als je vijftien bent, en ik greep pas opnieuw weer naar de pen, toen ik beklemd zat tusschen de muren van een Engelsche kostschool. In hoogdravende bewoordingen gaf ik uiting aan mijn heimwee en wanhoop in een dik cahier dat „Mijn Dagboek” heette. Als ik er nu nog wel eens in blader, grinnik ik om de opgeschroefde vermetele zinnen en om de dartele taalfouten, die overal binnengeslopen zijn. Toen ik evenwel het heimwee na een paar weken overmeesterd had, werden de bijdragen in het dagboek hoe langer hoe bescheidener. Soms had ik me in éen regel uitgeschreven: „Gister een fijne dag gehad. Plumpie voor supper.” Wanneer je reeds zoo ver gevallen bent, dat de supper-geneugten het summum van je belangstelling vormen, dan is het vrij triest met je „dichten schrijfader” gesteld. En toen ... kwam er dan ook een heele
21