Doch nu — O, de feestelijke onbezwaardheid van mijn gemoed — nu zal ik inéén lange brief trachten alle vragen te beantwoorden, die in de loop der tijden naar me overgewaaid zijn, en in éen groot gebaar zal ik allen omvatten, die „vergeefsch hebben gewacht.”
In Oranjewoud — Friesland — geboren. Een heel klein dorpje, dat op menige kaart niet eens te vinden is. Onze trots was vroeger, dat het vermeld stond in een uitgave „Mooi Nederland” met de vleiende paragraaf: „Munt uit door natuurschoon en schilderachtige bosschen”, wat de vernedering, dat het in een aardrijkskundeboek slechts „een vlek” genoemd werd, weer eenigszins te niet deed. In die „schilderachtige bosschen” hebben we als kwajongens gespeeld, en veel van het dorp en van mijn jeugd heb ik weergegeven in „de Stormers”.
Nog op de Lagere School, probeerde ik reeds ontroerende verhalen samen te flansen, gestolen uit alle boeken, die ik zoo voor en na als de leesmaniak, die ik was — en nog ben — verslonden had. Doch een wijze vader — hoè verstandig, dat heb ik pas veel later ingezien — stopte de schriften volgeklad met nonsens, de kachel in, en gaf me inplaats daarvan leerrijke sommen te maken over drie, in verschillende tijden, leegloopende badkuipen, met alle verdere narigheid die daar aan vast zat. Jullie kent natuurlijk allemaal deze beruchte sommen wel, en ik hoop, dat jullie begrijpt en meevoelt, hoe ook de plezierige opgaaf van die twee wandelaars, malkander op een lange weg, met verschillende loopcapaciteiten tegemoet kuierend, en mekaar ontmoetend op een duister, onbekend punt, al m'n schrijf-nonsens in de kiem versmoorde.
Doch pas op de H.B.S. in Heerenveen, begon ik aan mijn eerste, echte boek, achterin een verfomfaaid meetkundeschrift. Het was het dramatisch verhaal van twee vriendinnen, waarvan de heldin met de toen door mij zeer geliefde naam Lydia ge
18