Aan allen, die vergeefsch gewacht hebben.
Er is een la in mijn bureautje, die moeilijk open kan. Het is de la der schande. Niet, doordat onbetaalde rekeningen er uitpuilen, gelijk bij mijn neef de student, neen; mijn la zit vol met „brieven, die ze niet beantwoordde/' Soms, in een optimistische bui, ruk ik deze schatkamer vol vriendschapsbetuigingen open, en spreid de brieven voor me uit. Dan denk ik: „Ja, ik moet Jeanne terugschrijven, en Rie en Elly en Lous en Tiny, en al de meisjes uit Indië, en Hans uit Zuid-Afrika ...” en dan neem ik me voor: „Ik zal toch morgen heusch ...”
Want aan mijn rechterhand zie ik de stapel drukproeven liggen, waarom mijn uitgever al drie keer heeft gehuild, en een vertoornde mannestem had juist door de telefoon gedreigd en gesmeekt en ten slotte vriendelijk doch dringend verzocht om de beloofde copie, die al een week geleden klaar had moeten zijn ... en met een mismoedig gebaar schuif ik de brieven weer in de la der schande, die ik met een teeder duwtje sluit.
2 17