wil, had reeds onmiddellijk een „snoezig Roodkapje” ontdekt, en een paar „leuke krullebollen,” en „zoo'n paar echte gezellige Zandvoortsche jongens”. Ik voorspelde haar sotto-voce, dat ze nog eens door Amsterdam’s straten zou trekken met de bloem van Neerland's jongelingschap hangend aan haar — rokken, maar Emmy lachte alleen en vertelde moppen en gaf raadsels op en was de ziel van het jeugdige, ongebonden gezelschap.
Ook later, op het terras van het Hotel d'Orange, waar we, voor we gingen lunchen nog even genoten van de heerlijke Hollandsche luchten en de zilveren blauwheid van een eeuwig aanrollende zee, waren een paar logéetjes alras om ons gegroepeerd.
Terwijl Emmy de lunch besprak ging ik mijn verfomfaaide haardos in orde maken, en verfrischt en wel toog ik de ruime, oer-genoegelijke eetzaal van d'Orange binnen, waar ik Emmy in ernstig onderhoud met de Ober aantrof.
Toen zette ik me neer aan de feestelijk gedekte tafel en wachtte op de materieele dingen die zouden komen.
„En?” zei Emmy, terwijl de ober zich wegspoedde om haar bevelen uit te voeren.
„Zalig,” zei ik alleen. In dit eéne woord vatte ik al mijn vreugde om de zon en de zee en de onvolprezen dag samen.
Toen vulde de ober behoedzaam onze wijnglazen. De wijn leek koel en goudig. En, terwijl op onze borden het pasteitje reeds geurde, dat een der bedienende meisjes er voorzichtig op had laten neerglijden, hieven Emmy en ik onze glazen en dronken mekaar toe op het succes van het boek, dat fs morgens in onze breinen geboren was.
„Dat onze vele vriendinnen het met vreugde mogen ontvangen,” zei Em
„Prosit,” zei ik van harte.
En onze glazen klonken!
15