f
Em en de chef schudde zijn hoofd en glimlachte vaderlijk.
„Wat zullen we nu eerst gaan doen?” vroeg Emmy, toen we Zandvoorts grond betraden.
„Jij moet het maar zeggen,” zei ik zoet. „Want jij bent de leidster.”
„Ja, en wat voor een leidster,” zuchtte Em. „Laten we dan eerst maar naar het strand gaan. En, zou je willen zwemmen ?”
„Ik wil alles,” zei ik. „Ook vliegen.”
„Hmm,” twijfelde Em.
Op het strand aangeland klommen we eerst uit pure verrukking om de heerlijke zeewind, die het haar om onze ooren joeg, in de boot, die al sedert onheugelijke tijden onnoemelijk veel reizigers een eind zeewaarts gevoerd heeft. En, in de boot gezeten, ontdekte Emmy Neeltje de badvrouw, die ze sedert vele jaren vriendschappelijk is toegedaan. Neeltje glunderde en Hollenberg, de badman glunderde en Neeltje vroeg direct practisch: of we niet moesten baden. De zee leek verleidelijk, de golven hadden zacht-schuimende koppen, en Emmy zei, dat ze een gevoel in haar beenen had alsof ze wel tot Engeland zwemmen kon, waarop Hollenberg natuurlijk zei. „U zou *t kunnen probeeren.”
Emmy had nog zóóveel herinneringen op te halen, dat ik al in de badkoets stond, terwijl zij nog op de begane grond toefde. Ik moest haar letterlijk naar binnen sleuren. Toen wierpen we nog eén blik op het vroolijke strand, met zijn jolig beweeg van kleurige kindertjes en fleurige badgasten en dan, met een geknars van zand onder wielen reden we de oneindige zee tegemoet.
Na ons bad zaten we heerlijk te stoven in badstoelen, en Emmy, die gelijk wijlen de rattevanger van Hameln de heerlijke gave heeft kinderen tot zich te trekken waar en wanneer ze maar
14