„Ja, bijvoorbeeld.”
We knikten mekaar maar weer eens toe van louter plezier
in het te schrijven boek en Emmy zei: „Kind, ik zit plotseling
vol copie! We zullen schrijven over onze kinderen, over onze
huisdieren, over onze werkkamer **
Ctl ♦ ♦ ♦ 0
„Onze dienstboden,” vulde ik vlot aan.
„Neen, dat kan ik niet,” bejammerde Em. „Je weet toch, dat ik mijn juffrouw al 23 jaar heb.”
„Gelukkige,” zuchtte ik. „Nu, dan zal ik dat wel doen. Ik heb in twaalf jaar wel eenige humoristische getrouwen versleten.”
Em zwaaide met haar witte, ik met mijn feldgraue vingers. We raakten opgewonden als twee bakvisschen die een vlotte school -repetitie achter den rug en een plombière in het verschiet hebben. We bedachten duizend dingen geschikt voor dozijnen boeken ... en toén klopte een hand tegen de ruit van de tram, waarin we troonden, en een vriendelijke stem zei: „Moet u niet
uitstappen dames? Ja, u mag om mij wel blijven zitten,
maar dan gaat u naar Amsterdam terug.” Beneden ons stond de stationschef.
We veerden omhoog.
„Waar zijn we dan?” riep Emmy.
„U bent in Zandvoort,” zei de chef.
We keken zoó verdwaasd rond, alsof we ons in onbekende oorden waanden. Ja werkelijk, de tram was leeg, de reizigers stroomden naar de uitgang, en behalve wij beidjes zat alleen nog een dame in haar hoekje voor het raam.
„Dit is met recht uit hooger sfeeren tuimelen,” lachte
13