Letty zat als een zoutpilaar, gaf korte antwoorden, liet de zalige Coupe Jacques tot een melkachtig plasje vergaan.
Ab pijnigde z'n hersens ermee, waardoor Let plotseling zoo ontstemd kon zijn.
,/t Is waar, ’t zijn 'n paar beauty’s, maar Let kent geen jalouzie,” dacht hij.
Brink vertelde, hoe ze met het schoonzusje naar Dinant waren geweest, er eenige heerlijke weken hadden doorgebracht.
„Was u dan niet naar Lausanne ?” vroeg Letty spinnig, want al dat liegen en draaien begon haar te vervelen.
Ze bogen zich vriendelijk naar haar toe.
„Naar Lausanne?” heel verbaasd vroeg mevrouw Brink het.
„Huichelaarster,” dacht Let verbeten.
„O, dan verstond ik u zeker verkeerd.” scherp zei Let het en Ab’s verbazing groeide.
Mevrouw Brink en haar zusje wisselden blikken van verstandhouding.
Een knal-roode Amilcar vloog in razende vaart over het Leid-scheplein, stopte met heftig aanzetten van de remmen vóór Trianon.
Uit het lage torpedo-model stak een zwart en een blond hoofd. Wit-gebroekte mannenbeenen wrongen zich er uit.
„O, hemel!” schrok Letty nerveus op.
„Kind, wat heb je?” Ab vroeg het bezorgd.
„Halloh, gentlemen!” schreeuwde Bob al van uit het wagentje en dan ...
Twee paar verglaasde oogen staarden naar het drietal naast Let en Ab.
Let's blikken waren een mengeling van schrik en leedvermaak.
„Hoe zullen die ellendelaren zich er uit redden,” dacht ze.
Ze stelde voori „M'n neef, Bob van Dooren, z’n vriend, Dick Bremer, beiden terug van hun reis naar... Lausanne.”
Ze zei het vol ironie.
108