„In ... in ... och kom, hoe heet die straat ook weer ... Dick, jij hebt 't opgeschreven, kijk es even.”
Dick grutte wanhopig in z*n portefeuille en toen Letty even
niet naar hem keek, las hij van een papiertje af:
„Rue Légendre, neuf!”
„Goeie buurt,” prees Letty. „Vlak bij Pare Monceau. Zeg, houden jullie briefwisseling met haar?”
„Nogal wiedès!”
„Maar wie is nou de bevoorrechte, daar hoor ik maar niets van.”
„Bob,” zei Dick.
„Dick,” zei Bob.
„Jullie bent een paar groote ellendelaren. Als je 't me niet
Zegt, vertel ik alles beneden.”
„Va ton corridor!”
„Waarom mag ze 't eigenlijk niet weten, Bob?” vroeg Dick. „Wat niet?”
„Nou, van je officieuse verloving met het kleine baronesje.” „O, die kan z'n muil weer niet houden!” zei Bob woedend. Letty nam het portretje nog eens ter hand.
„Bobbertje.” zei ze half bestraffend, half toegevend, „is dèt nou niet 'n beetje voorbarig ? Je bent pas eerstejaars en nu al...” „Wat kan dat bommen? We houden van elkaar en daarmee uit.”
„Tja, maar zoo'n lang engagement. Niets voor de Franschen, hoor! En ik vind, je weet zoo weinig van haar!”
„Ja, dat is waar!” schaterde Dick.
„Doe niet zoo idioot!” gebood Bob.
„Weet d'r moeder ervan?”
„Ja, zeker. Charmante vrouw. En Let... dik pegels, hoor! Die had me daar effetjes 'n juweelen!”
„Nou ja, die kunnen valsch zijn. In Frankrijk hebben ze imitatie juweelen, die niet te onderscheiden zijn van echte.”
105