85
die ik er ben, met blijmoedigheid dragen, dat weet ik zeker.”
„Wat ben je laat, kind,” zei haar Moeder, toen Ans in een vaartje de trap op kwam lopen.
„Zag u al ziekenhuizen en agenten, die u de treurige tijding kwamen brengen?” plaagde Ans, Moeder’s angsten kennende voor de drukke stad met de vele gevaren.
„Weet je wie vanmiddag hier was?” vroeg haar Moeder en in haar stem was een opgewekte klank.
„Eén uit de goede tijd,” dacht Ans vermaakt en hardop vroeg ze: „Mevrouw van-tot-uit Aerdenhout?”
„Ik weet niet wie je meent, maar in ieder geval was het geen vrouw.”
„Mijn hersens zijn suf door de vele getypte documenten,” schertste Ans.
„Dan zal ik het maar zeggen: Sjoerd van Dalen.”
Even overtoog een fijn rood Ans’ wangen, dan vroeg ze spottend:
„Heeft ie de weg naar onze eenvoudige stulp kunnen vinden?”
Mevrouw Terhoeve deed alsof ze de vraag niet hoorde. „Hij ziet er uitstekend uit,” ging ze voort. „En hij was weer even gezellig en hartelijk als vroeger.”
„Waarom ook niet,” vond Ans.
„Hij komt van de week een avondje, ik beloofde hem, dat ik het met jullie zou afspreken.”
„Heeft hij hier een baan?”
„Neen, hij zei er tenminste niets van. Hij vroeg met heel veel belangstelling naar jullie.”
„Vertelde u van onze hoge betrekkingen?”
„Wat doe je vreemd, kind. Ik dacht altijd, dat je Sjoerd graag mocht lijden en nu doe je zo sarcastisch.”
„Overgevoeligheid, Mamsie! Ik vind dat Sjoerd, - als ie werkelijk zoveel belang in ons stelt — wel eens eerder wat van zich had kunnen laten horen. We wonen hier al bijna een jaar en nog nooit nam meneer de moeite ons te komen bezoeken.”
Clem kwam thuis en even werd het gesprek over Sjoerd
»