77
„Nu is het uit!” De Greef, bleek van nijd, pakte Stans bij de polsen, dwong haar op haar plaats te gaan zitten.
Stans verzette zich uit alle macht, gilde, dat ze het in het aangrenzend lokaal konden horen.
„Belt u onze dokter op, direct hier komen!” beval de Greef.
„Ik wil geen dokter!” gilde Stans en ze probeerde te ontkomen aan de vaste greep van de Greef’s handen.
Gerritsen, die op het kabaal aangelopen kwam, bleef met verschrikt gezicht in de deuropening staan.
„Mispunt!” gilde Stans. „Jij hebt ze allemaal tegen me opgestookt! Treiters zijn jullie! Alle mensen zijn treiters! Niemand houdt van me! Allemaal zijn ze dol op Ans en op Margootje!”
Miep, die een kom water had gehaald, wies zacht Stans’ gezicht af.
„Blijft u nu eens rustig zitten,” drong de Greef aan.
„Laat m’n handen los!” gilde Stans.
„Als u belooft rustig te blijven zitten. U is een beetje overstuur, juffrouw Everhart. U is te vroeg op kantoor gekomen.”
De meisjes keken elkaar aan. Was dat hun strenge chef, die zo kalm en vriendelijk sprak?
Stans werd onder zijn rustig praten toch kalmer.
„Zo, nu gaan we samen in de wachtkamer beneden zitten en zal dokter wel zeggen of u hier kunt blijven of beter naar huis kunt gaan.”
Stans volgde hem lijdzaam naar beneden.
Op de tikkamer was een zenuwachtige stemming.
„Dat loopt finaal verkeerd af met Stans,” zei Gerritsen, die nog helemaal beduusd in de deuropening stond.
„Zielig,” vonden de meisjes eenparig.
„Ze zal hier wel niet meer terug komen,” veronderstelde Mar.
„Ik moet je zeggen, dat ik blij ben, dat ze naar beneden is,” zei Jes. „Ik schrok me een aap toen ze daar ineens op die goeie Broese afvloog. Wie weet, wat ze nog meer had kunnen uitspoken!”