75
„Niks zeggen, laat haar maar praten.”
„Dat wordt moeilijk met Stans,” dacht Ans en ze klemde de lippen opeen.
„Ik ben de gebeten hond bij haar. Erg gezellig!” Marietje van de redactie kwam binnen, zuur als altijd en lei enige brieven bij Ans neer.
„D’r is haast bij,” zei ze op haar korte, stugge manier. „O, is het weer zo ver?” mopperde Stans. „D’r moest eens geen haast bij zijn! Laat de redactie ’t zelf doen.” Ans verdeelde de brieven over de meisjes, hield er zelf een, maar sloeg Stans over, denkend, dat het beter zou zijn haar het haastwerk niet te laten doen.
„Word ik buiten gesloten?” treiterde Stans. „Niet, dat ik er zo happig op ben, maar wat is de reden, dat je er mij geen geeft? Heb ik het de vorige keer niet naar uw zin gedaan, chef?”
De meisjes wisselden blikken. Het treiterende in Stans’ stem hinderde hen allen en ze voelden, dat het speciaal op Ans gemunt was.
„Heb je me niet verstaan?” vroeg Stans, toen er geen antwoord kwam.
De machines ratelden als bij afspraak zó hard, dat Stans woorden verloren moesten gaan.
Haar ogen schoten vuur en ze balde de handen.
„Ja, tikken jullie maar als razenden!” trachtte ze boven het lawaai uit te schreeuwen. „Jullie zijn gemene treiters en ik zal jullie wel weten te vinden!”
„Wat is dat hier voor een kabaal?” De Greef, die juist binnen kwam, had de gillende stem en het oorverdoovend geratel al op de gang gehoord.
„Ze treiteren me!” gilde Stans.
„U moet uw gemak eens een beetje houden,” zei streng de Greef. „Er is hier niemand die u treitert, begrepen?” Even kwam Stans onder de indruk van die strenge stem, de koele, beheerste blik van zijn ogen.
Zacht begon ze te snikken.
„Goeie hemel, daar krijgen we het weer,” dacht de Greef wrevelig. „Dat meisje is niet goed. Ik zal er met de