73
„Stel je er niet te veel van voor. Mijn zuster, die danst werkelijk héél goed.”
„Ze schuift me af, heb jullie het in de gaten?”
„Ze rekent in stilte op de eerste dans van de lieveling!” plaagde Jes.
„Ik vraag hem morgen!” dreigde Ans.
„Het snuit, dat-ie zal trekken als-ie daar al onze liefelijke aanschijnen naast elkaar ziet zitten!” verkneuterde Mar zich.
„En wie zal weer de schuld van alles krijgen? Gerritje natuurlijk!”
„Nou, je kunt er tegen! Op jou wordt-ie toch nooit kwaad, er is niemand die zo’n boel tegen hem durft te zeggen,” vond Jes.
„Dat komt, omdat-ie voelt, dat ik ’m met al z’n stug- en hoog-doen toch een fidele vent vind. Want dat is-ie en er zijn maar weinigen bij ons op de zaak, die hem zien zoals-ie is.”
„Jij weeft gewoon een aureool om z’n dierbare slapen,” lachte Mar.
„Misschien heeft Gerritsen gelijk,” peinsde Ans. „Wie weet, hoe aardig we hem zouden vinden als-ie niet ons baasje was.”
„En wie weet, hoe we hem nog gaan aanbidden als we hem op de planken hebben gezien,” dolde Jes.
Enige dagen later kwam Stans terug op kantoor. Ze vonden allen, dat ze er moe en bleek uitzag.
„Weer opgeknapt?” vroeg de Greef, voor zijn doen erg vriendelijk.
Stans’ schouders schokten en ze boog haar hoofd diep over de machine.
„Als dat gebalk nou maar niet weer begint,” dacht de Greef wrevelig, want huilende vrouwen waren hem een gruwel. „Als ze nog niet goed is, had ze niet moeten komen.”
De meisjes keken elkaar eens aan. Dat leek nog knudde met Stans!
In het koffie-uurtje ging Miep naast Stans zitten en ver