68
„Wat hep ze?” vroeg ze angstig. „Ik zaw effies ’n gwas watew hawe.”
Maar Ans kwam al aan met een bak water, deed Stans’ polsen in de bak, bevochtigde haar slapen.
„Ga weg!” kreet Stans toen het water langs haar gezicht droop. „Jij bent de schuld van alles, akelig dierage! Ik haat je!”
„Stans,” waarschuwde Miep rustig, terwijl ze Ans de bak met water uit de handen nam. „Tracht je een beetje te beheersen, anders krijg je die hele bak in je gezicht, hoor!”
Dit dreigement scheen te helpen, Stans pakte tenminste een beetje in.
„Hiew, Stansje, dwink es ’n swokkie, mekind,” de goede Broese kwam met het glas water aangezeild.
Stans, met horten en stoten dronk wat uit het glas; haar tanden klapperden tegen de rand.
„Het schaap is op van de zenuwes,” zei meewarig juffrouw Broese. „Juwwie motten haaw maaw naaw huis bwengen.”
„Dat is geen kwaad idee,” vond Miep. „Kom maar, Stans, ga mee, de lucht zal je goed doen en als je thuis een paar uurtjes gerust hebt, voel je je een stuk beter en kunt mogen weer op kantoor komen. Wij zullen het de baas wel zeggen.”
Stans, met rood behuild gezicht en nog na-snikkend, volgde Miep lijdzaam en liet zich door Jes in haar mantel helpen. Na nog een kwaadaardige blik op Ans te hebben geworpen, verliet ze met Miep het lokaal. De anderen bleven als versteend achter.
„Wat bezielde haar ineens?” vroeg eindelijk Mar.
„Ze is de laatste tijd wèl prikkelbaar,” vond Jes, „maar zó is ze toch nog nooit geweest.”
„Mijn kop af, as dat niet op ’n wewijke ziekte uit-dwaait,” orakelde juffrouw Broese. „D’w hewsene kenne wew niet goed zijn.”
Gerritsen, die het tweetal had zien weggaan, stak z’n hoofd om de deur.
„Niet zo prettig,” trachtte hij te spotten, maar in z’n