„Morgen, dames.” Gerritsen, om het hoekje van de deur glurend, vroeg:
„Is Nero weg?”
„Foetschie!” Mar klapte blij in haar handen. „Gelukkig maar,” vond Jes. „De bui was weer beneden peil.”
„Vast ruzie gehad met Ma de Greef,” veronderstelde Stans.
„Jij denkt natuurlijk weer kwaad,” berispte Gerritsen haar.
„En jij bent een pedante vlerk!”
„Geen jij-mopjes,” spotte hij. „Bedenk iets originelers.” „Stik!” zei Stans nijdig.
„Na u, dame.” Gerritsen trok plagend aan de strik, die Stans op haar blouse droeg.
„Laat dat!” snauwde Stans en ze gaf hem een niet malse slag op z’n hand, die een rode plek vertoonde.
„Wat een feeks ben jij !”
Stans’ ogen schoten vuur en Ans, ziende, dat het meisje in een erg opgewonden stemming was, vroeg:
„Toe, nou, Gerritsen, schiet een beetje op, als je niets anders te vertellen hebt, dan flauwiteiten, kun je wel weg gaan en ons rustig aan ons twaalfuurtje laten.”
„Verdraaid nog an toe, wat zijn de joffers vandaag opstandig ! ” verwonderde Gerritsen zich. „En noem jij dat maar flauwiteiten! Kijk m’n hand eens rood zien! Een leuke meid, die Stans! Over de knie moest je, akelige, valse kat!”
„Gerritsen, houd nu op! ” waarschuwde Ans ten tweede male, maar Stans, haar stem na-bootsend, spotte:
„Gerritsen, houd nu op! Moest ik niet beter weten, dat ze er geen cent van meent en het wel hemels vindt, dat Gerritje zo misselijk tegen me doet!”
„Heb je ooit van je leven!” verontwaardigde Gerritsen