64
— dan begin je wel eens te verlangen naar zo’n dagje in de vrije natuur.”
„Jullie kunt toch gaan.”
„We gaan niet helemaal onbezorgd als we weten, dat u, die toch al zoveel alleen zit, zo’n hele Zondag zonder ons moet door brengen. Toe, Moeder, probeert u u eens tegen dat vooroordeel te verzetten, alsof mensen van onze stand!! niet derde klas kunnen reizen en dan maar beter doen eeuwig in huis te blijven bakken. Ik weet, dat het op uw leeftijd niet gemakkelijk moet zijn u in al die veranderde levensomstandigheden te schikken, maar met een beetje goede wil zou u het voor ons zoveel aangenamer kunnen maken. Het zou zo prettig zijn, als we onder het werk niet behoefden te denken: nu zit Moeder thuis en staart maar voor zich heen. Waarom doet u nooit eens een gezellig handwerk? Ik weet zeker, dat die goede dametjes waar Clem bij is u met alle liefde zouden willen helpen. U heeft toch vroeger zulke mooie dingen gemaakt. Waarom pakt u dat niet weer op? U zoudt Clem kunnen helpen, haar kunnen verrassen met een handwerk bij dag af te maken, waar zij ’s avonds haar ogen mee zit te bederven.”
Ans had een binnenpretje, want ze stelde dat „ogen bederven” van Clem veel te erg voor maar het scheen de gewenste indruk op haar Moeder te maken.
„Laten we dan maar morgen gaan,” zei een bibberend stemmetje. „Zeg jij dan maar aan Clem, dat je Moeder een egoïstisch mens is. Jullie doet zoveel wat je met tegenzin moet doen, ik wil me dan ook opofferen.”
„U overdrijft weer, madre mia,” lachte Ans vrolijk op, want dat de overwinning zó vlug zou gaan had ze niet durven hopen. „En u zult zien, als u er eenmaal overheen is, dan zult u verlangen naar een volgende keer. U houdt toch ook immers zoveel van buiten zijn.”
„Ik hèb er veel van gehouden,” zette haar Moeder haar terecht. „Tegenwoordig is alles me onverschillig. Alles!” zei ze met verheffing van stem.
„Zélfs uw lieftallig tweetal?” schertste Ans.