63
Meestal hoorde de moeder ze opgewekt praten, maar nu drong geen geluid tot haar door. Het maakte haar onrustig. Er was iets in de toon van Clem’s woorden geweest, dat haar gehaald had uit de apathie waarin ze sedert haar man’s dood was. Waarom waren de meisjes opeens zo stil? Waarom had Clem met angst in de ogen naar Ans gekeken en had die, met nors vertrokken mond voor zich uit gestaard? Voor het eerst dacht de Moeder niet alleen aan zichzelf en trachtte ze zich in te denken waarom de meisjes opeens iets in hun wezen hadden, dat ze er niet in kende.
Clem ging na het vaten wassen direct naar hun kamertje, en bleef er handwerken.
Ans kwam in de huiskamer, begon het zilver en de glazen op te bergen.
In de grote stoel zat de Moeder en toen Ans naar haar keek, zag ze, dat tranen langs haar wangen liepen. Dat was een ongewoon gezicht, want de Moeder, in haar verstarring, huilde zelden.
„Wat is er, Moeder?” vroeg ze, terwijl medelijden haar beving.
„Waarom zijn jullie zo?” snikte de Moeder.
„Wij? Wat bedoelt u?”
„Waarom komt Clem niet binnen en waarom was ze straks zo hard? Denk je dat ik niet begreep wat ze bedoelde?”
Ans zette het mandje met zilver op de tafel, ging naast haar Moeder zitten. Het was moeilijk, dacht ze, Moeder aan het verstand te brengen waarom Clem zo anders was dan gewoonlijk. Ook zij had verbaasd opgekeken, toen haar anders zo tamme zuster zo plotseling uit haar slof schoot. Tsjonge, ’t had indruk op de Mams gemaakt, daar moesten ze partij van zien te trekken.
En terwijl ze haar Moeder’s slanke hand — de voorname hand, zoals ze altijd vol trots dacht — in haar hand nam en zachtkens streelde, zei ze zacht:
„Ik geloof, Moeder, dat Clem teleurgesteld is. Ze had zich veel voorgesteld van dat ene dagje buiten. U kunt ’t u misschien niet zo voorstellen, maar als je altijd in een winkel of op een kantoor zit — zélfs al is het werk je lief