47
ganselijk vergeten en toog zielsvergenoegd met zijn kleindochters naar Artis of het Vondelpark.
„Laat hem maar,” kon mevrouw van Buren dan zo warm tegen Elly zeggen. „Hij is weer helemaal de oude en daar ben ik zo dankbaar voor.”
Ans werd door Lotte in een gemakkelijke stoel gepoot.
„Zijn de kinderen met Vader op stap?” vroeg Lotte, die verlangend was Ans de nichtjes te laten zien.
„Houd op!” lachte mevrouw. „Er is verkleed-partij op zolder! Vader heeft ze in de oude costuum-kist laten graaien, nu, je begrijpt! ze zijn al in alle verschillende gedaanten naar beneden gekomen. En een herrie! Er wordt gegrimeerd! Dan weet je er alles van.”
„Kostelijk,” genoot Lotte. „Als ik denk aan al de pret, die wij er mee hadden dan kan ik me voorstellen, hoe die twee genieten. Is Elly er ook bij? Waar zit onze Fran-gaise?”
„Die doet net zo hard mee. Vader en dochter hebben elkaar weer gevonden,” zei mevrouw vergenoegd.
„Ga je even mee naar zolder?” vroeg Lotte. „Op de tenen lopen, dan kunnen we genieten van het schouwspel. Als we boven op de trap staan, kunnen ze ons niet zien.”
De beide meisjes slopen de zoldertrap op.
Dicht tegen elkaar aangedrukt, hun hoofden net boven het trapgat uit, luisterden ze geamuseerd naar meneer van Buren, die, een krans van groene bladeren om het hoofd en een gekleurde lap om de schouders geslagen, een bosgod moest voorstellen.
Elly, ook al met bladertooi om het hoofd, een licht gazen kleedje aan, luisterde naar de bevelen van den bos-god.
„Ga, goede fee, o, ga gezwind, zoek kruiden voor het zieke kind,” hoorden ze Pa bosgod zeggen.
„Wie isj het zieke kind.”
„Betty, de schat!” fluisterde Lotte. „Dat is de jongste van de twee, ze lispelt een beetje en dat klinkt zo heerlijk.”
„Kind,” hoorden ze een veel diepere kinderstem zeggen : „Dat ben ik toch! Jij bent dat andere kind, dat die
I