30
„Ik hoor, dat het bij jullie zo opgeknapt is,” zei tijdens het koffie-uur Gerritsen, die ingelicht was door juffrouw Broese. „Dat zijn geen halve maatregelen,” prees hij. „Wie zorgt er nou voor al dat groen?”
„De vereende krachten,” lachte de Greef, die er toch wel een beetje trots op was, dat zijn gebied er zoveel ge-noegelijker uitzag.
„Jij hebt het toch maar best met al die jonge meisjes om je heen,” plaagde Gerritsen, die een joviale, aardige baas was, waar ze allen van hielden.
Maar de Greef ging niet op zijn plagerijtje in, hij hield er niet van, dat Gerritsen dergelijke dingen zei waar het personeel bij was.
„Hoe zit het met jullie uitvoering?” ging Gerritsen onvervaard voort „Jij hebt de hoofdrol, hè?”
De Greef bromde iets binnensmonds.
„Wanneer is de première?”
„Nog niet vastgesteld.”
„Ik reken op een paar vrijkaretjes.”
„Zal wel eens zien.”
„Is ie altijd zo kort van stof, dames?”
„Toe, kerel, schiet op!” deed de Greef kwasi schertsend. „Ik heb nog wat te doen en ik kan niet opschieten als jij maar staat te kwekken.”
„Dames, u hoort het, ik word er min of meer uitgekeild!” lachtte Gerritsen. „Ik kom nog wel eens een babbeltje houden als jullie Heer en Gebieder weg is. So long!” De Greef rameide onbarmhartig los op zijn onschuldige schrijfmachine.
„Vervelende vent!” bromde hij bij zichzelf. „Nu weten die schapen meteen van dat toneel-gezanik! Gaat ze geen cent aan. Daar hadden ze buiten kunnen blijven.”
Een uur later werd er een pakje bezorgd, dat toevallig aangenomen werd door Stans. Ze bekeek het adres en de meisjes zagen haar grinneken van pleizier. Toen overhandigde ze de Greef het pakje.
„Aller ogen zijn gericht op...” fluisterde Jes Mar in. Ze zagen hem met verbaasd gezicht het pakje openen en er een keurig rood gietertje uit halen met lange tuit.