25
talenten. Kan ik opnemen, meneer Bolle? Het is druk op onze afdeling.”
Een toornig fonkelende blik achter de lorgnetglazen. „Wat verbeeldde dat nest zich eigenlijk! Was dat een terechtwijzing? Hij zou eens tegen die toneelspeler zeggen, dat hij hem een ander juffie kon sturen!”
Meneer Bolle gaf de brieven in een vervaarlijk tempo op en Ans had de grootste moeite hem te verstaan.
„’t Is maar goed, dat we bij ons aller lieveling wat dat betreft een goede leerschool hebben,” dacht ze, toen ze even tot adem kon komen, doordat heer Bolle opgebeld werd. „’t Is gewoon treiteren van hem, omdat hij me niet uit kan horen. Zo’n kwaadaardig, oud ventje!”
Toen het werk klaar was, zei hij hatelijk: „U schijnt een wit voetje bij uw chef te hebben! Hij kon ook wel eens iemand anders sturen. Vroeger wisselde het nog wel eens af.”
„Ik zal het hem zeggen,” beloofde Ans.
Maar dat was hem niet naar de zin.
„Als er iets te zeggen valt zal ik het zelf wel doen.” „Zoals u wilt, meneer Bolle,” en Ans, na een korte groet, verdween.
„Dat is nu alleen, omdat ik niet klets,” dacht Ans. „Het schijnt van sommige mensen een behoefte te zijn alles na te pluizen.” En Ans dacht vermaakt aan de eerste dag op de tikkamer, toen er van alle afdelingen iemand zo terloops iets kwam vragen, omdat het gerucht zich verspreid scheen te hebben, dat ze een beschermelingetje van „de Opperste” was.
„Die kostelijke juffrouw Redeker van de advertentie-afdeling, die me eerst een soort verhoor had afgenomen en me toen als tegenbeleefdheid vertelde, dat ze steunzolen droeg!”
„Waarom lach jij zo?” vroeg Stans, toen Ans, nog nagenietend van haar eerste dag met een glimlach op de lippen de tikkamer binnen kwam.
„Is de lieveling er niet?” vroeg ze, zijn bureau verlaten ziende.
„Op stap!”