23
lijke beschaving” heeft? ’t Is zo ellendig, dat ik dat allemaal bedenk als ik thuis in een stoel hang en morgen op kantoor weer de ivoren toren speel.”
Op zulke momenten, als Ans met een bleek, vertrokken gelaat in haar stoel hing, kon de Moeder, die meestal werkeloos voor zich heen staarde, plotseling opkijken, het hoofd meewarig schudden, om dan op dramatische toon te zeggen:
„Arm 'kind! ’t Is teveel voor je krachten, ik weet het wel. Ons leven is wèl veranderd, helaas!”
Dan stoof Ans naar het kleine kamertje, dat ze met Clem deelde, pakte het eerste het beste boek en trachtte te lezen. Maar de letters dwarrelden voor haar ogen.
„Dat is nog het ergste van alles,” dacht ze verdrietig. „Als Moeder maar een beetje wilde meewerken en ons niet beschouwde als twee ongelukkige schapen, die werken voor de kost. Wat zou het, ondanks onze achteruitgang nog gezellig kunnen zijn, als Moeder zich schikte in haar lot en het als we thuis komen genoegelijk wist te maken. Het is waar, Moeder’s leven is afgedaan; die heeft misschien niet meer zo de kracht zich er onderuit te werken, maar Clem en ik, ieder op onze manier, wij kunnen het nog, het heilige moeten kan nog onze redding worden.”