20
dagblad direct geplaatst en al was haar salaris klein, toch hielp het mee voorzien in hun onderhoud.
De tweede dochter — de oudste van de twee — had weinig capaciteiten en het was een hele toer geweest voor haar iets te vinden, waar ze de geschiktheid voor bezat.
Al wat Oom en Ans voorstelden, stuitte af op haar gemis aan animo. Voor hulp in de huishouding voelde ze weinig, kinderen vond ze moeilijk en het vooruitzicht zich daaraan te moeten wijden lokte haar helemaal niet aan.
„Wat wil je dan?” Oom had het een beetje ongeduldig gevraagd, ’t Was warempel geen pretje, vond hij, de ontredderde huishouding van zijn overleden zwager weer op poten te zetten. Hij voelde er niet veel voor zich verplichtingen van blijvenden aard op de hals te halen; wilde ze volgaarne enige maanden helpen, maar dan moesten ze maar proberen zichzelf te redden.
„Waar voel jij dan eigenlijk iets voor?” had hij aangehouden. „Je moet goed begrijpen, dat het niet aangaat lang op andermans beurs te teren. Het is nu een tijd, dat men vandaag niet weet, of men morgen nog een cent bezit.”
Bij die woorden was in Ans plotseling de verbittering gekomen die haar in haar verder leven zoveel moeilijkheid zou bezorgen.
Ze dacht vol spot aan tantes winterinkopen, de schitterende Persianer, waarin ze laatst gehuld was toen ze de arme familie een doos vol afdankers kwam brengen, die ze heus zélf had meegesjouwd in de Cadillac, waarin ze kwam aansuizen.
En vinnig had Ans gezegd:
„Oom heeft gelijk, Clem, je moet nu eindelijk eens zeggen wat je wilt gaan doen. Hoe eerder Oom van de drie lastposten af is, hoe beter het zal zijn. Het is toch ook geen pleizierig gevoel afhankelijk te zijn van je familie.”
Oom vond, dat „dat Ansje” iets onaangenaams in haar stem kon hebben, maar in ieder geval had ze ras en dat was iets, dat Oom hogelijk waardeerde.
„Ik houd van handwerken,” zei iets mindér lusteloos