werd, wonderen te doen en was van een tevredenheid en zonnigheid, die aanstekelijk werkten. Er moest al héél wat gebeuren, wilde Mar uit haar evenwicht geslagen worden. Zolang ze er geen pleziertje voor behoefde op te geven was Mar altijd bereid voor een ander in de bres te springen. En zo stond ze ook nu klaar het werk voor Miep te doen.
De chef stond langzaam op — tergend langzaam vond Miep — lei enige brieven op haar bureau, één bij Stans en één bij Jes.
„Lamme muggenzifter,” mompelde Miep. „Wie valt er nu over zulke kleinigheden als een doorgeslagen letter!”
„Zoet nou maar, Miepje, ik tik ze gauw over,” troostte Mar.
Maar Miep, die een trotse natuur had, liet zich het werk niet uit handen nemen en zette zich aan het overtikken, vervuld van wrok tegen haar chef, die altijd haar zocht en van haar niets over z’n kant liet gaan. Ze vergat echter, dat er werkelijk een fout was gemaakt, al was die dan ook niet zo heel groot, en de chef niet kon weten, dat Miep er naar haakte om thuis het werk te doen, dat door haar Moeder’s ernstige ziekte, vaak bleef liggen.
Zo was het al enige jaren, want kort nadat Miep op de tikkamer was gekomen, was haar moeder ziek geworden en de ziekte, die slepend was, voerde onafwendbaar naar een droef einde.
„Vader had me beter thuis kunnen laten,” dacht Miep verbitterd, terwijl haar rappe vingers vlug de brieven overtikten. „Zo kan het op de lange duur toch ook niet gaan.”
Maar dan dacht ze aan het salaris, dat ze bijna geheel thuis afdroeg en dat zo vaak gebruikt werd om moeder iets te geven, dat ze anders zeker niet had kunnen hebben. Dit stemde Miep altijd weer dankbaar en maakte dat ze haar werk toch nog blijmoedig verrichte.
Miep Steffens was van huis uit geen verlegen kind, maar de chef had — zoals ze het altijd zei — een verlammenden invloed op haar. Als hij er niet was, dan was Miep een van z’n beste employé’s, maar als hij maar naar haar keek,