”3
Hij had het Ans nooit kwalijk genomen als ze hem wees op zijn tekortkomingen en deed dit nu ook niet.
Een nieuwe cigaret opstekend, zei hij traag:
„Waarom zou ik me haasten? Het goede mens gaf de duiten graag en het kon lijden bij haar. Nu heb ik tenminste een dol gezellige studietijd gehad en aan alles kunnen meedoen. Het is wel zuur, dat ik me nu zo moet bekrimpen, want ze heeft me net zoveel nagelaten, dat ik nog een jaar kan studeren en wat m’n zakcenten betreft op een houtje kan bijten. Tja, dat zijn vervelende dingen en je moet er aan wennen.”
Ans liet haar blikken gaan over zijn aardige kop, die zo veerkrachtig aandeed, met het hoge voorhoofd en de klare, grijze ogen.
„Als er maar die weke, zwakke mond niet was,” dacht Ans, maar ze voelde toch, dat ze hem graag mocht, mèt al z’n gebreken. „Ik weet het nu toch wel zeker, nu ik hem in zo lange tijd niet gezien heb.”
„Neem je nu toch eens voor hard te gaan werken,” hield ze aan.
„Dat doe ik wel, maar telkens komt er iets tussen,” klaagde hij. „Dan is het wedstrijd-spelen — heb je gelezen, dat ik laatst die match gewonnen heb van Winter?” „Ben je nog altijd zo’n tennis-maniak?” lachte ze. „Daar zal je dan nu ook geen geld meer voor hebben, al die dingen kosten geld.”
„Ja, dat zei Moeder ook al en die hamert steeds op bezuiniging, maar dat gaat allemaal maar niet zo ineens!” „Kwestie van aanpassen,” zei Ans. „Denk je heus, dat het ons meeviel? Maar we wensten alle drie vurig af te komen van de hulp van oom en dat heeft gemaakt, dat we aanpakten zoals het moest. Toe, Sjoerd, probeer nu toch eens een kerel te worden en wijd je nu eens geheel en al aan de studie.”
„En wat als ik dan klaar ben? Denk je, dat er maar direct een praktijk voor me klaar ligt?”
„Neen, natuurlijk niet, maar je zoudt misschien assistent in een ziekenhuis kunnen worden, daar zou je toch mee kunnen beginnen. Buitendien, je hebt me zelf gezegd, dat
Het Gei ten weitje
8