III
belletje, dat ik iets later kom. Ze zijn het niet gewend, dat ik na kantoor nog slippertjes maak. En?” vroeg ze hoopvol, toen ze neerzaten in een hoekje — zoals ze het gewenst had — in een gezellige bar mèt strijkje. „Ben je nu eindelijk klaar?”
„Dat is te zeggen, bijna.”
Een ironisch lachje trok over Ans’ gelaat. Zo was het immers altijd geweest. Sjoerd was „bijna” klaar voor ieder tentamen of examen, dat hij moest afleggen en altijd werd dit „bijna” gerekt tot een langer tijdsverloop, dan ieder ander er voor nodig had.
„Rook je niet meer?” vroeg hij, haar verder praten over iets dat hem onaangenaam was vermijdend en met verbazing ziende, dat Ans de opengeslagen cigarettenkoker, die hij voor haar had neergelegd, onaangeroerd liet.
„Neen, de laatste tijd niet meer,” zei ze wat kort.
Het kwam niet bij hem op, dat Ans uit geldgebrek niet meer rookte, dat was iets, dat hij zich met geen mogelijkheid kon voorstellen. Als je door de een of andere oorzaak kort bij kas was, dan rookte je zolang andermans cigaret-ten, of je leende een pop om een doos te kopen.
„En...” vroeg hij wat langgerekt, want het viel hem nu toch op, dat Ans stiller was, dan hij dat van haar gewend was. „Bevalt het je daar op de redactie? Heb je interessant werk te doen?”
„Redactie? Hoe kom je daaraan? Ik zit op de tikkamer, een onder-afdeeling van de administratie. Een groot verschil, hè?”
„O, ik dacht al hoe komt Ans daar zo opeens aan, ik heb nooit kwaliteiten in je ontdekt die je voor zoiets zo maar ineens geschikt zouden maken.”
„Neen, natuurlijk niet. Maar wie had je dat dan gezegd?”
„Je tante Clara, die ik onlangs eens sprak bij de Ten Haeftens.”
„Aha!” dacht Ans spin-nijdig. „Tantetje maakte hem opmerkzaam op het verarmde nichtje! Heeft natuurlijk gehoord, dat z’n tante overleden is en denkt nu, dat Sjoerd wonderwat geërfd heeft. Bah! Uitgerekende zooi!” En