110
„Je bent lief!” zei Ans, die blij was, dat ze Lotte niets onwaars gezegd had.
Sjoerd was een eindje doorgelopen en het was daardoor, dat de anderen hem niet zagen en Ans en hij al een zijstraat in waren geslagen toen de meisjes zich bij Lotte voegden.
„Dag,” zei Ans en ze voelde haar hart kloppen in de keel.
„Dag!” — Daar was weer de warme, diepe klank, die Ans zo vaak in gedachte gehoord had.
„Zeg, Lottekind, zie je die blonde jongeling daar staan?”
„Of er niets tussen lag,” dacht Ans, toen hij direct de toon te pakken had en op zijn gewone gezellige onbevangen manier begon te bomen. Hij nam het ook als iets heel gewoons op, dat Ans deed alsof er niet bijna een vol jaar tussen zijn laatste bezoek en nu lag.
„Heb je nog tijd om ergens te gaan zitten?” vroeg hij. „Of moet je op tijd thuis zijn?”
„Neen, we kunnen nog best even ergens neerstrijken,” zei Ans, die het vooruitzicht aanlokte ergens in een hoekje te gaan zitten met misschien de zachte klanken van een strijkje, iets, dat ze lang ontbeerd had en waarnaar ze in stilte wel eens verlangde. „Dan geef ik Clem even een