iog
zouden worden in verband met „Klorissen” — hè, wat een onuitstaanbaar woord — en Gerritsen er munt uit zou slaan. Ik vind hem met al z’n goedheid en hoffelijkheid soms hinderlijk, omdat hij zo duidelijk laat merken, dat hij een voorkeur voor me heeft. — Zou Sjoerd gauw komen? Het laat me geen seconde met rust en ik wilde om een lief ding, dat ie niet weer op het toneel was gekomen. Ik heb het gevoel, dat het niets dan onrust zal brengen. Waarom heeft hij nooit iets gezegd? ’t Is waar, hij had nog helemaal geen positie, maar dat is tegenwoordig toch geen bezwaar om het meisje te vragen waar je van houdt. En als ie dan werkelijk van me houdt, waarom was dat hem dan geen prikkel tot hard werken? Natuurlijk, een fout! Lam, nou kan ik de hele brief weer overtikken, want de lieve redactie neemt het niet, dat er een verkeerd aangeslagen letter in zit. Laat ik nou in ’s hemelswille die Sjoerd uit m’n hoofd zetten, tenslotte is-ie ’t helemaal niet waard, dat ik hem zoveel gedachten wijd.”
Toen Ans die middag met Lotte het Gebouw uitkwam, zag ze in de verte de hel-blonde kop van Sjoerd. Onstuimig klopte haar hart. Dat was weer echt Sjoerd, om haar Moeder uit te horen hoe laat ze van kantoor kwam en haar dan op te wachten. O, als de anderen hem maar niet in de gaten kregen en hoe kwam ze van Lotte af, die meestal een heel eind met haar meeliep. Onwillekeurig begon Ans zachter te lopen en Lotte keek haar verbaasd aan.
„Heb je iets vergeten?” vroeg ze, toen ze Ans zag weifelen om verder te gaan.
„Als ik nu ja zeg,” dacht Ans, „en weer naar boven ga, blijft ze natuurlijk op me wachten. Wat is het lam om Lotte iets wijs te maken. Ik doe het ook niet, dat vertik ik!” En hardop zei ze en ze voelde hoe haar stem trilde:
„Zeg, Lottekind, zie je die blonde jongeling daar staan? Die is gekomen om me af te halen, het is een goede kennis van vroeger en ik wil hem graag alleen spreken.”
„Ik ben al weg,” lachtte Lotte en ze versnelde haar passen.