Moosje lag, voor straf een opstel over Jacob en Ezau opgegeven, minstens anderhalven kant van de groote leien vol. Maar niemand heeft natuurlijk zijn mond gehouden.
En toen is het verder weer net als met de legkaart gegaan.
In het eerste begin denk je steeds dat je er gauw zult komen, tot je steken blijft en merkt dat je alles verkeerd hebt gedaan, je begint opnieuw en weer kun je halfweg niet verder, en als je dan eindelijk bang begint te worden dat het nooit zal lukken, dan ben je er precies, want dat eene stuk, dat je telkens verschoof, omdat er niets dan in de hoeken een paar veegjes staan, dat moest je nu net hebben voor die plek waar je geen raad mee wist en dan ben je ook heelemaal klaar en daar staat ineens de heele prent voor je oogen!
Aan iedereen hebben ze gedacht, behalve aan mijnheer en juffrouw Scligman. .. . ze leven zoo stil, ze wonen zoo achteraf, men ziet ze zoo zelden, het zijn deftige menschen. Mijnheer Seligman is vroeger goudsmid geweest, hij heeft een korten, witten baard en een voorname, zware stem — als je in den trein zit hoor je onder het rijden vaak de heeren en de mannen in de andere coupé met elkaar praten, dat klinkt ook zoo voornaam en zwaar, een beetje kelder achtig, zoo praat nu mijnheer Seligman — en juffrouw Seligman is bleek en heeft een kleine onderkin met haartjes. Ze ziet er meestal verdrietig uit, maar geen wonder, hun dochter Jetje is lang geleden aan de tering gestorven, ze ligt tusschen tien man van juffrouw Arons en het doodgeboren broertje van de kinderen Snoek. En dan hebben ze nog een zoon, die ergens anders woont en met dien zoon is het allemaal gebeurd, waarover de groote menschen met elkaar fluisteren, op straat, op het sjoelplein, op de visites en op de markt.
Hij is jaren geleden van zijn vader en moeder wegge -
95