Onder het hcerenhoofd is het alles vertrouwelijk, welgedaan, deftig, het boord helder wit, de das een beetje zwierig in de knoop geslagen, en de bloemetjes aardige kleine veldviooltjes. . nu komt de boevenkop met de leelijke oogen, de pruik haar om bang van te worden. . en het boord lijkt slap en groezel geworden, de das ziet eruit of hij net een ander van den hals is gegrist, en de bloemetjes. . de aardig kleine veldviooltjes zijn in nijdige, valsche gezichtjes veranderd. . hun donkere vlekjes werden woeste oogjes. . hun gele streepjes rimpeltjes vol verborgen gemeenheid., keert ze dan weer den moordenaarskop naar het andere blaadje. . zie daar komen de rosé wangen weer aan. . de plezierige mond, de bolle, volle kin. . en de das zit weer genoeglijk, een beetje zwierig, zooals ’t past voor een vroolijken ouden heer, rondom het smettelooze boord gestrikt en de bloemetjes zijn opnieuw kleine, aardige veldviooltjes. .
Is het niet wonderlijk. . is het niet bijna griezelig, dat veranderen van iets dat toch hetzelfde bleef, alleen doordat iets anders dat erbij behoort is veranderd?
„Zie je het wel. . zie je het ook?”
Ja, hij ziet het ook, hij ziet het duidelijk. En ze kijken elkander aan. Zag je ooit zóó iets ongelooflijks in je heele leven?
Maar moeder komt binnen uit de keuken en vader komt terug van den trein. Ze moeten brood eten en dan moet ze haar heele taak nog breien: zeven naadjes aan de nieuwe kousen voor zichzelf.
Vader heeft de tooverboekjes toegevouwen en in het ladekastje weggeborgen. Niet te veel opeens, niet te tang achtereen, anders is dadelijk de pret eraf!
Maar eerst onder het brood-eten en dan onder het kousen-breien en tot slapenstijd toe, voelt ze haar denken gevangen en haar hart beklemd van de nieuwe, onvermoede openbaring, dat dingen die schijnen te
34