in het jaar, dat ze niet bang is! Want wel altijd wordt het huis tegen de buitenwereld gegrendeld, en nooit eerder dan nu was er een moordernaar. . maar is er niet het vreemde suizen binnenshuis, en de zonderlinge geluiden en de herinneringen aan wat je in boeken las. . en je droomen. . o, je droomen vooral, droomen vol van verschrikkingen waarvoor geen woorden zijn?' En ééns was er een stil, wit schijnsel dat naar binnen: flikkerde., en lang geleden heeft zich Wolters de scharensliep opgehangen en wat waren toen de nachten benauwd. En nu is er de moordenaar. Vader en moeder passen op hun kinderen —, vader zou zeker voor ze vechten en moeder met ze vluchten, doch dit is een Bijzondere Bewaking! Ze wil nog lang niet slapen, ze wil die omzweving blijven voelen in het donker, het Donker, dat ze evenmin als de zon ooit recht in het gezicht durft te zien, en waarnaar ze nu onbevreesd de oogen wijdopen houdt toegekeerd. .
Haar handen liggen met gespreide vingers naast haar onder het dek, op de matras, haar keel voelt zoet en een beetje vol, ze moet even slikken, ze moet ook even bewegen, en legt zich dan weer stil. Nu gaan Vader en Moeder naar bed, ze hoort ze gaan —, ze loopen zacht, zeker denken ze dat de kinderen al slapen. En ze lacht stilletjes voor zich uit, en trekt even de knieën op, en haar ogen zijn nat. Dan luistert ze weer in het suizende duister. .
Voor ze ’t zelf recht weet, zit ze overeind in bed en haar bloote beenen hangen slap over de beddeplank en de kou overkruipt ze; tot boven de knieën trok ze in de vlugge beweging haar nachtpon op. Bij eiken adem tikt het even in haar keel, rillingen trekken door haar heen, haar hoofd voelt ijl en duizelig vreemd.
Ze hoorde Vader en Moeder in donker loopen, ze hoorde Vader en Moeder in de stilte heel zachtjes praten, toen ging Vader naar de straatdeur en Vader
227